Stap 2: Actualisatie/herijking

De tweede stap is gericht op het actualiseren/herijken van de inventarisatie die reeds is uitgevoerd als onderdeel van de RES 1.0 (stap 0) en de analyse van stap 1.

Om ervoor te zorgen dat de benodigde warmtedata onderling vergelijkbaar en optelbaar zijn, is het nodig om één taal te spreken en gezamenlijk dezelfde data, uitgangspunten, aannames, peildata en definities te hanteren. Daarvoor hebben NPLW en NP RES VIVET gevraagd om met de partners in de warmtetransitie een begrippenkader warmte op te stellen. De eerste resultaten staan inmiddels (medio 2024) online. Het eerste concept wordt uiterlijk begin 2025 verwacht. Zowel bij het actualiseren/herijken van de RSW als bij het opstellen van de gemeentelijke warmteprogramma’s kan het begrippenkader ondersteunen. 

De onderdelen van stap 2 kunnen als volgt gevisualiseerd worden:

Processtappen stap 2: Actualisatie/ herijking RSW

Processtappen stap 2: Actualisatie/herijking RSW

De nadruk in deze stap ligt op de actualisatie van de bestaande inventarisatie van de bovengemeentelijke aspecten van de warmtetransitie.

Doel: Weten wat er speelt in de regio en de gemeenten in een regio, wat huidige plannen zijn en hoe vraag en aanbod zich tot elkaar verhouden. 
Eerste inzichten in kansen en risico´s. 

Resultaat: Een helikopter overzicht van de warmtebalans in de regio op basis van bestaande data en plannen: optelsom (van o.a. TVW/warmte programma’s, glastuinbouw, en verduurzamingsplannen van bedrijven en industrie). 
Duidelijkheid over de rol van duurzame warmte in bv de energievisie van de provincie. 

Voorbeelden: 

  • Gemeenten weten waar warmtenetten gepland zijn volgens de TVW/ warmteprogramma’s en welke bronnen hiervoor nodig zijn. Dubbele benutting van bronnen wordt inzichtelijk, net als onbenutte bronnen. 
  • Als regio weet je welke buurregio’s vergelijkbare plannen hebben en dus waar je kan samenwerken.   
     

Actualiseren m.b.v. bestaande informatie


In de RSW 1.0 is in veel regio’s al een uitgebreide inventarisatie gedaan. Als de inventarisatie onvoldoende inzicht geeft in de verdeling en inzet van bovenlokale warmtebronnen, dan zijn aanvullingen en aanscherpingen nodig. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van bestaande inventarisaties zoals de warmteatlas en de startanalyse van PBL (update verwacht eind 2024). Daarnaast is het essentieel om de verwarmingsvraag en het warmteaanbod van de sectoren buiten de gebouwde omgeving (bijvoorbeeld industrie, AVI’s, energiecentrales, glastuinbouw) te inventariseren. Het meenemen van deze sectoren kan positief bijdragen aan de warmtetransitie. Zo kent het warmteprofiel van een gebied met zowel glastuinbouw als gebouwde omgeving een hogere basislast (minder pieken), dan gebieden die bestaan uit alleen gebouwde omgeving. Hierdoor wordt het bijvoorbeeld (economisch) aantrekkelijker om bijvoorbeeld geothermie als bron te gebruiken.  

Weergave van de begrippen Pieklast, Middenlast, Basislast en Backup

Weergave van de begrippen Pieklast, Middenlast, Basislast en Backup

De regionale verwarmingsvraag 


Het gaat hierbij om de totale regionale vraag naar energie voor verwarming (inclusief warm tapwater) met – in het ideale geval - onderscheid naar de energiedragers en naar basis- en piekvoorziening. 

In veel gevallen zal zo’n detailniveau nog niet bereikt kunnen worden op basis van de eerste versies van de TVW’s. In die gevallen is het raadzaam om dit detailniveau uit te vragen in de a.s. warmteprogramma’s van de betreffende gemeenten. In alle gevallen is het raadzaam om de laatst beschikbare RSW’s te verbinden aan de a.s. warmteprogramma’s. De WCW stelt hier geen harde eisen aan, waardoor gemeenten dit mogelijk onvoldoende scherp hebben. 

Uiteindelijk is het de bedoeling om inzicht te krijgen in: 

  • Een optelsom van de lokaal gekozen oplossingsrichtingen tot 2030 en tot 2050. Hierbij gaat het over zowel de gebouwde omgeving (TVW) als over de plannen van de glastuinbouw en overige bedrijvigheid (bijvoorbeeld bedrijventerreinen en industriële clusters). Idealiter bestaat dit overzicht zowel uit een cijfermatige analyse als uit een geografisch overzicht (kaart). In veel regio‘s zal dit op korte termijn nog niet mogelijk zijn. De actualisatie/herijking richt zich op wat er het verzamelen van gegevens die nu al beschikbaar zijn. 
  • Vertaling van de gekozen warmteoplossingen naar inzicht in de totale hoeveelheid gevraagde energie per drager. Hierbij wordt uiteindelijk gestreefd naar inzicht in de basis-, mid- en piekvoorziening, wetende dat dit inzicht op korte termijn nog niet verkregen zal kunnen worden. Zolang dit inzicht er nog niet is, kan gekozen worden voor een kwalitatieve omschrijving om in ieder geval dit vraagstuk te adresseren. Ook kan gekozen worden om kengetallen te gebruiken, om zo een globaal inzicht te krijgen.

Het energie aanbod 


Inzicht krijgen in aanbod van energiebronnen met onderscheid naar energiedragers en de manier waarop zij invulling kunnen geven aan de basis- en/of piekvraag. Het gaat om het krijgen van een voor de regio relevant overzicht door het samenvoegen van de verschillende plannen en onderzoeken. De mate van detail zal per regio verschillen. 

Door de inventarisatie ook te vertalen naar de totale som van energiebronnen per drager, wordt inzichtelijk waar een tekort en waar een overschot te verwachten is. Het gaat hierbij om de drie dragers warmte, brandstof en elektriciteit: 

1.Warmte: 

inventariseer de potentie van geothermie, restwarmte, (centrale of decentrale), Afval energie centrales, zonthermie en aquathermie in de regio. Leg nadruk op die bronnen die bovengemeentelijk karakter hebben (wat, waarom, hoeveel). Als de lokale bronnen in de TVW’s nog niet zijn geïnventariseerd, neem dit dan ook mee. Door onderscheid te maken in de temperaturen van de verschillende bronnen en hoe deze bronnen ingezet kunnen worden (basis-, mid- en/of piek), groeit het inzicht in wat er mogelijk is. Inventariseer daarnaast de (on)mogelijkheden van seizoensopslag (WKO) en eventuele koude voorziening in het geval van lage temperatuur netten. 

  • Netcongestie en de inzet van warmtebronnen: Het oppompen van duurzame warmte vereist ook elektrisch vermogen. Waar in het verleden op de meeste plekken elektrisch vermogen voor de inzet van warmte een gegeven was, is dat nu geen zekerheid meer. Maak tijdig inzichtelijk hoeveel elektrisch vermogen je nodig hebt voor het operationaliseren en eventueel opwaarderen van de beoogde warmtebron. Het kan ook helpen om inzichtelijk te maken hoeveel elektrisch vermogen er niet nodig is a.g.v. de inzet van de betreffende warmtebron. Zorg ervoor dat dit wordt afgestemd met de regionale (en soms zelfs de landelijke) netbeheerder en neemt de gemaakte afspraken op in de actualisatie van de RSW. 
  • De ACM heeft de prioritering voor het toekennen van (nieuw) beschikbaar vermogen vastgesteld in een update van de netcode. Deze is per 1 oktober 2024 in werking. Hierin wordt o.a. prioritering gegeven aan het toewijzen van elektrisch vermogen aan een warmtenet. 

Bovengemeentelijke bronnen: Dit zijn bronnen die qua omvang/ volume meerdere gemeenten kunnen bedienen. Bronnen die daarnaast ook hogere temperatuur hebben (>70graden) kunnen ook efficiënt over grotere afstanden (tot circa 50km) getransporteerd worden, zonder grote (transport)verliezen. Deze bronnen, voornamelijk geothermie en restwarmte, hebben daarmee een bovengemeentelijk karakter. 

2.Brandstof: 

Uitgangspunt is het toepassen van het begrip exergie: hoogwaardige energie zoveel mogelijk hoogwaardig inzetten. Voor groen gas was het landelijke klimaatdoel om 2 miljard m3 te produceren in 2030. In de kamerbrief van februari 2024 heeft de minister aan de Tweede Kamer gevraagd dit doel te verlagen naar 1,1 miljard m3. Het stimuleren van groen gasproductie blijft echter een belangrijke schakel in de warmtetransitie. Als groen gasproductie achter blijft, zal dit opgevuld moeten worden met andere dragers, zoals extra hernieuwbare elektriciteitsproductie op land. 

  • Inventariseer de potentiële beschikbaarheid van duurzame biogrondstoffen in de regio, zoals GFT-afval, agrarische reststromen, reststromen uit de voedsel- en genotsmiddelenindustrie, dierlijke mest, zuiveringsslib en houtafval (B-hout). 
  • Inventariseer de groen gas productiepotentie (door rekening te houden met beschikbaarheid van productielocaties voor bijvoorbeeld vergisters). 

3.Elektriciteit: 

Het aardgas vrij maken van de gebouwde omgeving door de inzet van o.a. elektrische warmtepompen en e-boilers, heeft effect op de verdeling van het nationale en lokale beschikbare elektrische vermogen. Op korte termijn neemt vanuit vele kanten (mobiliteit, gebouwde omgeving en industrie) de vraag naar elektriciteitstransport zo snel toe, dat niet aan alle vraag op korte termijn voldaan kan worden. Het is daarom belangrijk dat de actualisatie een beeld oplevert van de elektriciteitsvraag t.b.v. de verwarming van de gebouwde omgeving. Daar waar de TVW’s hier nog geen scherp beeld van geven is de verwachting dat de a.s. warmteprogramma’s hier wel meer duidelijkheid op geven. Uiteindelijk is de optelsom hiervan belangrijk voor de programmering van elektriciteitsinfrastructuur.

De geografische verdeling van vraag en aanbod


Inzicht krijgen in de hoeveelheden en geografische verdeling van warmtevraag en –aanbod, op regio niveau en het liefst meer fijnmazig: gemeente, buurt en zelfs straat en woning. 

De ‘warmtegame’ biedt mogelijkheden om op hoofdlijnen warmtevraag en -aanbod van grote bronnen inzichtelijk te maken en daarmee verkenning van denkrichtingen mogelijk te maken. Een toelichting op de ‘warmtegame’ staat in paragraaf 3.3 van stap 3: denkrichtingen.

Mogelijke nadere inventarisatie 


Tot slot kan het zijn dat in sommige regio’s een diepgaandere actualisatie/herijking wenselijk is. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de beantwoording van vragen, zoals: 

  • Hoe wordt de piekvraag bediend? En wat is er (aanvullend) nodig voor de piekvraag in de winter? Als dit van de energiedrager brandstof moet komen, hoeveel is dit dan? Vooralsnog zal in veel TVW’s hier nog geen analyse op plaats hebben gevonden. Dit kan op regionaal niveau (op hoofdlijnen op basis van kengetallen) inzichtelijk worden gemaakt, in samenwerking met de betreffende gemeenten. 
  • Wie is het bevoegd gezag? Het bevoegd gezag verschilt per bron en naar omvang van de bron. Dit is in onderstaande afbeelding gevisualiseerd. In veel gevallen is het bevoegd gezag de provincie of het Rijk voor het verlenen van de omgevingsvergunning milieu. Tegelijkertijd is de ruimtelijke impact en planologie de verantwoordelijkheid van de gemeente. De provincie heeft daarbij ook een kaderstellende rol vanuit onder meer het oogmerk landschappelijke kwaliteit. Dit geldt ook voor lokale bronnen. Dat wil zeggen dat er ook bij het benutten van lokale bronnen meerschalige afstemming en provinciale betrokkenheid nodig is. o N.B. met uitzondering van individuele warmte opwek oplossingen (o.a. zonthermie op dak/ bodemwarmtepomp) hebben alle warmtebronnen (lokale én bovenlokale) een meerschalig karakter.

N.B. met uitzondering van individuele warmte opwek oplossingen (o.a. zonthermie op dak/ bodemwarmtepomp) hebben alle warmtebronnen (lokale én bovenlokale) een meerschalig karakter.

Bevoegd gezag per warmtebron

Bevoegd gezag per warmtebron

  • Is er zicht op of wordt er al ingespeeld op de inzet van meerdere warmtebronnen voor het voedden van een warmtenet? Of is er sprake van een bron met een beperkte tijdshorizon (bv AEC/restwarmte) en kunnen aanvullende warmtebronnen uit de regio worden ingezet om de continuïteit te waarborgen? Herijking/actualisatie van de RSW biedt ook een mooie kans om dit soort vragen uit de regionale/provinciale warmtebronnen strategie op te nemen in de regionale/provinciale energievisie, of vice versa. 
  • Hoe groot is het potentieel van groen gasproductie? Waar zijn grondstoffen beschikbaar waar groen gas uit geproduceerd kan worden? Waar staan bestaande bestemmingsplannen productie toe? Wat is er nodig om productie tot stand te brengen? Hoe zou dit kunnen bijdragen aan nationale doelen en wat zijn de lokale koppelkansen? Denk hierbij bijvoorbeeld aan het verkleinen van de landbouw impact of het hoogwaardig verwerken van lokale afvalstromen. 

De onderlinge afhankelijkheden in de meerschaligheid verwijst naar de manier waarop de verschillende niveaus van overheid (rijk, provincie, regionaal en lokaal) met elkaar verbonden zijn en van elkaar afhankelijk zijn voor effectieve besluitvorming en uitvoering. Deze onderlinge afhankelijkheid vereist een nauwe samenwerking en coördinatie tussen de verschillende bestuurslagen om een goed functionerend openbaar bestuur te garanderen.